Jacob van Aaken
Was als bouwmeester werkzaam in de Nederlanden. Hij kwam vermoedelijk uit de Duitse stad Aken. Op 28 mei 1529 wordt zijn ontwerp voor een nieuwe kerk door het stadsbestuur uitgekozen en wordt hij bouwmeester van de Oldehove. Volgens een afschrift van het bouwcontract toucheerde hij daarvoor acht stuivers per dag, gratis onderdak gedurende de bouw van de toren en jaarlijks een ´eerlyk niuw kleed´. Al snel na de bouwstart verzakte de toren. Van Aaken probeerde dit te corrigeren door bovenop het verzakte gedeelte weer loodrecht te bouwen, waardoor de Oldehove ook nog eens een krom aanzien kreeg. Drie jaar na het begin van de bouw van de toren zou Van Aaken aan de gevolgen van ‘chagrin’ (mogelijk depressiviteit) zijn gestorven. Waarschijnlijk had hij na het fiasco van de mislukte bouw van de toren niet meer de vechtlust om tegen zijn ziekte te overwinnen. Na zijn dood werd het werk voortgezet door vakgenoot Cornelis Frederiks.
Aesge Aesges
Maakte in 1529 als schepen deel uit van het Leeuwarder stadsbestuur. Hij was alszodanig op 28 mei van dat jaar ondertekenaar van de overeenkomst tussen stadsbestuur en kerkvoogden van Oldehove c.s. enerzijds, en meester Jacob van Aaken anderzijds, betrekkelijk het bouwen van een nieuwe kerk en toren te Oldehove. Hij woonde in 1511 in het Minnema Espel en bezat land in de klokslag van Leeuwarden en onder Ryptsjerk. Met enkele onderbrekingen was hij schepen van Leeuwarden tussen 1512 en 1531. Op 9 augustus 1532 was hij nog in leven en nog altijd woonachtig in het Minnema Espel.
Adam Alberts
Was schepen te Leeuwarden in 1529 en als zodanig op 28 mei van dat jaar ondertekenaar van de overeenkomst tussen stadsbestuur van Leeuwarden en kerkvoogden van Oldehove c.s. enerzijds, en meester Jacob van Aaken anderzijds, betrekkelijk het bouwen van een nieuwe kerk en toren te Oldehove. Hij wordt in 1516 genoemd als ‘reedsman’ zoals ook in 1512 en 1513 en van 1518 tot 1522. Hij was schepen in de jaren 1516, 1517 en 1529. Adam bewoonde in 1511 een eigen huis in het Minnema Espel, Twee jaar eerder kwam hij voor op de grondpachtenlijst van Frans Minnema.
Peter Johans Auckama
Was met enkele onderbrekingen van 1512 tot 1529 burgemeester van Leeuwarden. Hij ondertekende op 28 mei 1529 de overeenkomst waarin opdracht werd gegeven tot de bouw van de nieuwe toren en kerk te Oldehove. In 1511 was hij voogd van de Sint Vituskerk en bezat hij naast acht huizen nog een dertigtal huissteden in de stad. Hij woonde toen in het Oldehoofster Espel. Hij was in 1528 medebroeder van het Soete Name Jesus Gilde. In 1527, 1528 en 1529 komt hij voor als verkoper in de Rentmeestersrekeningen en woonde hij nog steeds in het Oldehoofster Espel. Hij testeerde op 18 maart 1534 en overleed in november van dat jaar.
Abbe Beuwes
Was schepen te Leeuwarden in 1529 en alszodanig ondertekenaar van de overeenkomst op 28 mei 1529 tussen het stadsbestuur en de kerkvoogden van Oldehove c.s. enerzijds, en meester Jacob van Aaken anderzijds, betrekkelijk het bouwen van een nieuwe kerk en toren te Oldehove.
Upcke van Burmania
Doctor in het canonieke recht en priester in de kerk van Oldehove te Leeuwarden en tegelijkertijd raadsheer van de Keizerlijke Majesteit in het Hof van Friesland te Leeuwarden. Volgens O.D.J. Roemeling zou Dr. Upcke van Burmania in 1533 door Burgemeester en en Raad van Leeuwarden tot pastoor van Oldehove zijn benoemd. Hij was op dat moment sacrista van Oldehove en nam de benoeming blijkbaar niet aan, daar hij als sacrista aan bleef. Dr. Upcke maakte op 13 juni 1557 zijn testament en stierf ook in dat jaar.
Alle van Burum (1599-1668)
In het opschrift van de grote klok van de Oldehove (gegoten door Hans Falck in 1633) genoemd in zijn hoedanigheid van bouwmeester (te vergelijken met een wethouder, belast met bouwzaken) en kerkvoogd. De kleine luidklok (door Jacob Noteman gegoten in 1637) vermeldt hem als presiderende burgemeester. Alle Jansen van Burum werd geboren als zoon van een graan- en zuivelkoopman in 1599. Zijn vader, Jan Gerrits, vestigde zich rond de eeuwwisseling in Leeuwarden en verwierf daar het burgerschap. In 1627 werd Alle voogd van het St. Anthony Gasthuis, in 1628 burgervaandrig en in 1630 magistraatslid. Hij werd één van de meest invloedrijke, maar ook één van de meest verguisde burgemeesters van Leeuwarden. Hij haalde met name zijn politieke tegenstrever Jacob Stevens het bloed onder de nagels vandaan. Hij komt in 1668 voor het laatst voor als lid van de vroedschap. Hij overleed in mei van dat jaar en werd als begunstiger van het Old Burger Weeshuis door een groep ‘rode wezen’ naar zijn laatste rustplaats vergezeld. Alle bewoonde een huis in de Bagijnestraat tegenover de Westerkerk.
Joris Gerrits Camp
In het opschrift van de grote klok van de Oldehove (gegoten door Hans Falck in 1633) genoemd in zijn hoedanigheid van presiderende burgemeester en kerkvoogd.
Pierre Cuypers (1827-1921)
Was van rijkswege belast met het toezicht op de restauratie van de Oldehove in 1910. Cuypers had veel aanzien, dankzij zijn ontwerpen voor beroemde gebouwen als het Centraal Station en het Rijksmuseum in Amsterdam. Ook het ontwerp van de in 1884 voltooide Bonifatiuskerk in Leeuwarden was van zijn hand. Vanwege zijn gevorderde leeftijd kwam hij tegen het einde van de restauratieklus niet vaak met langs, doch stuurde hij zijn zoon Joseph, die ook al roem had vergaard met gebouwen zoals de Amsterdamse effectenbeurs. Toen de Oldehove eindelijk af was verscheen tot verbazing van Hofkamp de oude Cuypers weer in Leeuwarden. De toen bijna 84-jarige bouwmeester beklom de Oldehove in een tempo waar menige jongere moeite zou hebben gehad. Diep onder de indruk drong hij er bij Hofkamp op aan om het verslag van de restauratie aan het papier toe te vertrouwen. Hofkamp voldeed hieraan in 1911, hetgeen resulteerde in een van de zeer weinige publicaties die aan het monument zijn gewijd: De toren ´De Oldehove´ te Leeuwarden en zijn geschiedenis´.
Wopke Eekhoff (1809-1880)
Archivaris , boekhandelaar en geschiedschrijver. Publiceerde als eerste over de geschiedenis van de Oldehove. Bij zijn benoeming in 1838 was Eekhoff de eerste stadsarchivaris van Nederland. Naast de zorg voor het stadsarchief archief dreef Eekhoff ook een boekenwinkel en een kleine uitgeverij op de hoek van de Wirdumerdijk en de Peperstraat, genaamd ‘De Keizerskroon’. Nadat hem een prijs was toegekend voor een werk dat hij op twintigjarige leeftijd had geschreven, begon hij zijn boeken in eigen beheer uit te geven.
Hans Falck
Hans Falck (1578-1653), afkomstig uit Neurenberg, was als klok- en Landschaps geschutsgieter in Leeuwarden werkzaam tussen 1616 en 1634. Mogelijk is hij door zijn zwager, de Leeuwarder kunstschilder Pieter Jacobsz. de Falck, zoon van de goudsmid en burgemeester Jacob Dircxz. de Falck, geattendeerd op de sedert 1611 vacante functie van ’s Landschaps klok- en geschutgieter. Tijdens zijn Leeuwarder periode hergoot hij in 1633 de grote klok van de Oldehove met als opschrift ‘Publico denatos ad templum convoco vivos tristis ovans laetis letha trophaea cano’ (Ik maak de doden bekend, droef roep ik de levenden naar de kerk, juichend bezing ik voor de blijden de overwinningen op de dood’). In 1634 verwierf Falck de eervolle functie van klok- en geschutsgieter van de tsaar. Hij diende onder de eerste monarch uit het huis Romanov, Michail Fjodorovitsj. Hij is waarschijnlijk in 1653 in Moskou bezweken aan de pest.
Cornelis Frederiks
Was een Nederlandse bouwmeester, werkzaam in de 16de eeuw. Hij werd gekozen tot opvolger van Jacob van Aaken om de bouw van de Oldehove te voltooien. Toen Frederiks het werk overnam kreeg hij net als Van Aaken gedurende de bouw van de toren een huis en elk jaar een stel nieuwe kleren. Daarbovenop kreeg hij een salarisverhoging. Waar Jacob van Aaken nog 8 stuivers per dag verdiende, steeg het inkomen van Frederiks tot een aanzienlijk dagloon van 10 stuivers. Best veel voor een tijd waarin een gemiddelde dagloner 1 stuiver per dag kreeg. Cornelis Frederiks kreeg als opdracht mee de koers van van Aaken te blijven volgen, dat wil zeggen: gewoon doorbouwen, ook al verzakt de toren. Doch zoals zo vaak keerde de wal het schip en werd de bouw na één jaar alsnog stilgelegd. Veel is er over Cornelis Frederiks na zijn ‘Leeuwarder periode’ niet bekend. Wel bekend is dat na het fiasco van de Oldehove Frederiks meer succes had door in 1552 de Sint-Janskerk te Gouda te voltooien.
Hendrik Gorter
Aan het begin van de twintigste eeuw beklom al een aanzienlijk aantal toeristen de Oldehove. In 1912 kochten bijvoorbeeld 1473 mensen een kaartje voor de beklimming. Het zou echter veel drukker kunnen worden als er een lift in kwam, meende de Leeuwarder wijnhandelaar Hendrik Gorter. In 1909 diende Gorter bij de gemeente een verzoek in om zo’n lift te mogen bevestigen, maar hij kreeg hiervoor geen steun. In 1913 probeerde hij het opnieuw, nu met succes. Vanaf 1914 begon hij geld in te zamelen voor de nieuwe installatie. De lift zou namelijk ƒ5.000 kosten. Gorter gaf aandelen van ƒ100 uit en beloofde de aandeelhouders rente en een deel van de winst. Hij wist de aandelen goed te verkopen en besloot. Samen met enkele andere Leeuwarders zette hij een Naamloze Vennootschap ‘Maatschappij Oldehove’ op, die de exploitatie van de toren en de lift op zich ging nemen.Hoewel Gorter de initiatiefnemer was, trad hij al spoedig terug, omdat hij het te druk had. In de ‘directie’ kwamen boterexporteur Roelof Buisman en zuivelbankdirecteur Reinder Kuperus. Hun bedrijven boden zich aan als sponsor.
Vooral de coöperatieve zuivelbank zou een belangrijke steunpilaar worden voor de NV. De organisatie hield haar bestuursvergaderingen voortaan op het hoofdkantoor van deze bank, waaruit later de huidige Friesland Bank zou ontstaan.
Harmen Harkes
De kleine luidklok van de Oldehove (gegoten door Jacob Noteman in 1637) vermeldt hem als bouwmeester en kerkvoogd.
Jan Hendrikx
In het opschrift van de grote klok van de Oldehove (gegoten door Hans Falck in 1633) genoemd in zijn hoedanigheid van bouwmeester (te vergelijken met een wethouder, belast met bouwzaken) en kerkvoogd. De kleine luidklok (door Jacob Noteman gegoten in 1637) vermeldt hem eveneens in dezelfde functie.
Willem Carel Adriaan Hofkamp
Was een Nederlands architect, hoofdopzichter der gemeentewerken in Nijmegen en directeur gemeentewerken te Leeuwarden (1894-1916). Onder diens supervisie vond in 1910 de omvangrijke restauratie van de Oldehove plaats. Hofkamp begon zijn opleiding aan de Rijks Hogere Burgerschool te Groningen, waarna hij in de leer ging bij de Groningse architect N.W. Lit. Daarnaast volgde hij een timmer- en tekenopleiding aan de gemeentelijke burgerschool. Na deze opleiding was Hofkamp enige jaren in Marum werkzaam. Na een kort ziekbed stierf hij in 1924. Willem Carel Adriaan Hofkamp ligt begraven op de Algemene Begraafplaats te Leeuwarden.
Ivo Joannis
Was afkomstig van Goutum. Hij komt in 1534 als kapellaan van Oldehove voor en is van 1540 tot 1543 bekend als pastoor te Jelsum en van 1543 tot 1547 als pastoor van de parochie Nijehove. In 1554 is hij pastoor van Oldehove; alszodanig wordt hij ook vermeld op 6 januari 1556, 9 januari 1558 en 21 april 1558. Kort daarop volgt hij de naar Groningen vertrokken Steven Sylvius als eerste pastoor van Oldehove op.
Sybbe Sybbes Jorritsma
De kleine luidklok (gegoten door Jacob Noteman in 1637) vermeldt hem als burgemeester. Sybbe Sybbes, lakenkoper alhier, werd in 1614 aangesteld tot curator over de hiervoor genoemde Alle van Burum en heeft een niet onbelangrijke rol gespeeld in zijn succesvolle politieke loopbaan.
Heerke Louws (1717-1751)
Op 20 juni 1739 ontstond er brand bovenin de Oldehove. Uit alle macht probeerden de in allerijl opgetrommelde spuitgasten de ontstane brand te blussen voordat de zware gebinten, waartussen de loodzware klokken waren opgehangen zouden worden aangetast. Sneller dan men had gehoopt kon dit dreigende gevaar worden afgewend. Hoe ijverig de spuitgasten ook werden bijgestaan door diverse te hulp geschoten burgers, door het buitengewoon doortastend optreden van een jonge Vlietster schippersgezel, Heerke Louws genaamd, kon uiteindelijk het sein brand meester worden gegeven. Hij werd op 26 juni van dat jaar voor zijn ‘getrouwe dienst met ongemeene volveerdigheid’ door de magistraat beloond met een geldbedrag van 20 ducatons. Heerke huwde te Leeuwarden op 28 juni 1744 met Lijsbeth Riencks. Hij was in 1717 geboren uit het huwelijk van het Vlietser schippersechtpaar Louw Heerkes en Tytje Sipkes. Hij mocht helaas niet oud worden. De rekeningboeken van het Leeuwarder Grootschippersgilde maken in 1751 melding van zijn overlijden.
Jacob Noteman
Leerling en opvolger van Hans Falck. Hij kreeg in 1638 octrooi van de Staten van Friesland als meester geschut- en klokkengieter voor heel Friesland, met uitsluiting van alle anderen. Noteman goot tussen 1636 en 1650 meer dan dertig klokken voor Friese steden en dorpen. Hij hergoot in 1637 de gescheurde kleine klok in de Oldehove. Noteman vertrok in 1650 naar Heidelberg.
Mr. Focko Rommerts
Was pastoor van een van de drie parochies van Oldehove. In 1505 werd hij in Leuven ingeschreven als student onder de naam Folkerus Rommaerts uit Stellingwerf. Op 28 maart 1517 werd hij tot diaken gekozen en op 11 april 1517 tot priester gewijd.
Haring Symens
Was schepen te Leeuwarden in 1529. Ondertekende op 28 mei van dat jaar in die hoedanigheid de overeenkomst tussen het stadsbestuur en de kerkvoogden van Oldehove c.s. enerzijds en meester Jacob van Aaken anderzijds, betrekkelijk het bouwen van een nieuwe kerk en toren te Oldehove.
Johannes Veelders (1869-1933)
Waarschijnlijk de eerste torenwachter in dienst van de Maatschappij tot Exploitatie van de Oldehove. Hij is waarschijnlijk tot 22 juli 1924 in functie geweest. Op deze datum verliet hij de torenwachterswoning.
Antonius Franciscus Visser en Baudina Visser-Vallinga
Op 3 april 1931 traden de Vissers in dienst van de N.V. tot Exploitatie van de Oldehove als Uitzichttoren. Zij bewoonden sedert 8 april 1932 een bovenwoning aan de Boterhoek 57. Door de week, wanneer de heer Visser zijn beroep als timmerman uitoefende, nam mevr. Visser de honneurs waar. Op weekenden en feestdagen, wanneer de toeloop het grootst was, waren beiden in de toren te vinden om de kaartjes te verkopen, de bezoekers deelgenoot te maken van de merkwaardigheden van de toren, om baldadige jeugd in toom te houden en om de trappen en ramen (ook aan de buitenzijde) schoon te houden.